%0 Journal Article %A Muijen, Heidi %T Over de samenklank van filosofische en levende metaforen in een onderzoeksdialoog %D 2004 %J KWALON, %V 9 %N 2 %@ 1875-7324 %R https://doi.org/10.5117/2004.009.002.014 %I Amsterdam University Press, %X Voor mij als auteur is het verheugend te merken dat de zaak die mij zo intensief heeft beziggehouden tijdens het verrichten van promotieonderzoek en met het schrijven van een proefschrift, aandacht krijgt van een gewaardeerde geestverwante. Graag ga ik in op een kritische noot in Abma's bespreking, zonder die overigens te willen wegpoetsen. Ik besef goed dat de stijl van mijn boek de toegankelijkheid voor een breed publiek bemoeilijkt. In positieve zin volgt hieruit dat het onderwerp van mijn studie een bredere belangstelling kennelijk verdient! Dat vind ik op zichzelf al een verheugende erkenning. Inderdaad heb ik mij met dit proefschrift gevoegd in een academische traditie, wellicht meer dan dat ik mij heb aangesloten bij vernieuwers van deze traditie. Niettemin was mijn schrijven erop gericht om 'van binnenuit' – binnen de gebruikelijke kaders van een academisch proefschrift – een vernieuwing of misschien beter een verrijking van het vakfilosofische denken en jargon te bewerkstelligen. Dit heb ik gedaan door de metaforiek van de filosofische vaktaal te laten weerklinken in de dialoog met de praktijk en vice versa, door de levende metaforen uit de veldstudie door te laten werken in het filosofische jargon. Of dit inderdaad – behalve in het voorwoord – ook elders in het boek manifest wordt, laat ik vanzelfsprekend graag aan lezers over. Door een andere kritische lezer is deze wisselwerking van filosofische en praktische betekeniskaders als 'Leven (z)onder toezicht' geïnterpreteerd (Harrie Regtering in Filosofie okt/nov. 2003, p. 48-49). Deze lezing van mijn boek legt het accent treffend op het belang van de door mij geschetste 'dialogische middenpositie': een existentiële ruimte die begrensd wordt door een oneindigheid aan mogelijke betekeniskaders, waarin de eindigheid van juist dit specifieke betekeniskader vorm krijgt. Deze paradox vindt plaats vanuit een (innerlijke en externe) dialoog die balanceert tussen 'romantische' identificatie – vanuit gevoel, verbeelding en intuïtie – met de gesprekspartners en met de zaak waarover gesproken wordt en 'rationele beschouwing'. Hoe de door mij gekozen balans in die existentiële ruimte de participanten van mijn onderzoek heeft aangesproken, heb ik trachten mee te nemen in de verschillende fasen van onderzoek. Zo zijn de 'semi-gestructureerde vragen' niet uit een geïsoleerde onderzoekskoker komen rollen, maar deze vormen de neerslag van een eerdere wisselwerking met de onderzoekspraktijk (door middel van voorstudies en een pilot). De in de vragen verwoorde thema's zijn dus wel degelijk mede door participanten aangedragen, maar deels hebben ze een betekenisverschuiving ondergaan door de wijze waarop ze in mijn onderzoekskader een plaats kregen. Of deze werkwijze de kwalificatie 'actieonderzoek' legitimeert, laat ik eigenlijk graag aan het oordeel van de meer ter zake kundige over. In mijn boek geef ik een beschrijving van een specifieke 'dialogische onderzoekspraktijk' gericht op de wisselwerking van filosofische en praktijkkennis, waarbij ik mij door Abma's 'responsieve onderzoeksmethode' mede heb laten inspireren. Haar respons op mijn boek nodigt uit om mijn werk nog dialogischer voort te zetten. %U https://www.aup-online.com/content/journals/10.5117/2004.009.002.014