%0 Journal Article %T Steun van organisaties voor werk-privébalans? %D 2012 %J Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken, %V 28 %N 1 %@ 2468-9424 %R https://doi.org/10.5117/2012.028.001.119 %I Amsterdam University Press, %X Publicaties over balans tussen werk en privéleven zijn talrijk. Zowel vanuit de beleving en ervaring van werkenden, als vanuit het perspectief van managers en organisaties. Dat weerspiegelt het verschijnsel dat door de massale toename van vrouwen met banen gedurende de afgelopen decennia de vraag naar een zeker evenwicht tussen betaald werk en bezigheden in het privéleven sterk aan relevantie heeft gewonnen. Niet alleen in Nederland, in de gehele (westerse) wereld geldt de werk-privébalans als een relevante problematiek.In haar interessante proefschrift richt Samula Mescher zich primair op ambiguïteiten in de werk-privébalans (WPB), zoals die zich binnen arbeidsorganisaties voordoen. Welke normen spelen op dit vlak, hoe gaan managers om met de toenemende behoefte aan ondersteuning op dit terrein en hoe verhouden medewerkers zich tot dit fenomeen? Wat vinden managers en medewerkers eigenlijk van de noodzaak van WPB en hoe verhoudt zich dat tot de formele regels en de culturele normen die er hieromtrent binnen organisaties bestaan? Boeiend is de kwalitatieve aanpak van de onderzoeker. Generalisaties zijn daarmee minder goed mogelijk, maar de lezer krijgt wel een kijkje achter de schermen van de dagelijkse praktijk van WPB. Dat laatste zou met een meer kwantitatieve opzet minder het geval zijn.Het proefschrift baseert zich op twee empirische studies. Het eerste onderzoek is een casestudie naar officiële communicatie over WPB-ondersteuning op websites van tien grote, internationale bedrijven. Hoofdstuk 2 van het proefschrift is daaraan gewijd. De tweede studie is een vergelijkende casestudie van WPB-ondersteuning in drie verschillende organisaties: een accountancyfirma, een ziekenhuis en een gemeente. Deze studie vormt de basis van de hoofdstukken 3, 4 en 5. De websitestudie meldt dat de tien onderzochte bedrijven via hun website expliciet laten weten dat de werk-privébalans van hun medewerkers hun ter harte gaat. Een ruim scala van mogelijke WLB-arrangementen wordt aangeboden. Wanneer echter met meer diepgang en analyse wordt gekeken, dan komen enkele opmerkelijke zaken naar voren. De weergave van de verschillende arrangementen is gendered, aldus de auteur. Kinderopvang wordt als de belangrijkste voorziening gepresenteerd. En kinderopvang is een vrouwenzaak, zoals uit impliciete boodschappen op de websites blijkt. Privélevens van vrouwen zijn vooral gewijd aan zorg en zorgverplichtingen. In de representatie van privélevens van mannen gaat het er gevarieerder aan toe. Mannen studeren, reizen, beoefenen sport, doen vrijwilligerswerk, schrijven boeken en, ja, zorgen af en toe ook voor kinderen. Andere representaties op de websites weerspiegelen vooral de traditionele normen van de ideale werker: voltijds beschikbaar, altijd bereid het werk boven het privéleven te laten gaan als de business dat vereist, klaar voor to go the extra mile die ambitieuze medewerkers kenmerkt. Geen ‘negen tot vijf’-cultuur in ieder geval. Gebruik van WLB wordt als een gunst, als privilege gepresenteerd, voor werkers die ambitieus en talentvol zijn. Dit ondanks het feit dat voor de meeste arrangementen een wettelijk recht geldt.Hoofdstuk 3 analyseert hoe het in een gemeentelijke organisatie toegaat wat betreft WPB. Daarbij wordt gebruikgemaakt van een – voor mij – tamelijk vaag begrip ‘organisational boundary work’, hetgeen zoveel betekent als een geheel van gewoonten, gebruiken, praktijken van de organisatie en haar medewerkers betreffende het omgaan met de grenzen tussen werk en privéleven. Deze grenzen worden in en door het gedrag van medewerkers en managers iedere keer weer opnieuw bevestigd. De normen ten aanzien van die grenzen zijn gendered, aldus Mescher, vanuit de observatie dat van mensen die in deeltijd werken wordt verwacht dat ze privézaken in hun eigen tijd regelen. Hierbij gaat het vooral om vrouwen. Grenzen en hun normen zijn ook verschillend al naar de aard van de gebeurtenissen. Voor zaken van alledag bestaat minder overschrijdingstolerantie dan wanneer het om grote gebeurtenissen gaat zoals echtscheiding of dood van een directe naaste. In het WLB-beleid is voor sommige praktijken gemakkelijker toestemming te krijgen dan voor andere: werken in deeltijd en het opnemen van (ouderschaps)verlof wordt vanzelfsprekender toegestaan dan werken in/met flexibele tijden en telewerken.Interessant in de ziekenhuisstudie is de waarneming dat de dichotomie voltijd/deeltijd aan het verdwijnen is. Een nieuwe categorie is aan het ontstaan: die van de vierdaagse werkweek. Deze laatste is minder gendered, ook mannen maken er gebruik van. Dit heeft gevolgen voor de mate waarin onderscheid wordt gemaakt tussen voltijders en deeltijders. De ‘echte’ deeltijders zijn inmiddels diegenen geworden die drie dagen of minder per week werken. De vierdagenwerkers worden niet meer als minder betrokken medewerkers beschouwd. Een belangrijk verschil overigens, dat door de auteur niet wordt geëxpliciteerd, blijft: dokters die hun werk in een vierdaagse werkweek weten te realiseren krijgen wel een voltijds salaris, terwijl verpleegkundigen in een vierdaagse werkweek naar rato van hun werktijd worden betaald. In de accountancyfirma is meer ambiguïteit omtrent werk-privéondersteuning dan op het eerste gezicht lijkt. De firma is trots op de (formele) mogelijkheden die op het vlak van work-life balance worden geboden. Tegelijkertijd wordt het zoeken naar en handhaven van een gezonde verdeling tussen werk en privéleven vooral als een individuele verantwoordelijkheid van de medewerker gezien. Deze bevinding komt overeen met de bevindingen omtrent visies van topmanagers ten aanzien van werk-privébeleid (Warmerdam e.a., 2010). Bovendien blijft de prestatienorm het belangrijkst: geen problemen met werk-privézaken van medewerkers, zolang maar aan de geldende normen van performance wordt voldaan.Een mooi proefschrift, in fraai Engels geschreven en verdedigd. De kracht zit vooral in de min of meer subtiele observaties omtrent de wijzen waarop in de praktijk van alledag werk-privékwesties in organisaties door managers en medewerkers worden gedefinieerd, beleefd, behandeld, bevestigd of gewijzigd. Daar zit ook de kern van een meer theoretisch betoog. Dit laatste blijft betrekkelijk beschrijvend. Verklaringen omtrent het waarom van de beschreven dilemma’s zijn niet het primaire doel. Het gaat meer om het ‘hoe’ dan om het ‘waarom’. De institutionele maatschappelijke context waarbinnen dit alles zich afspeelt blijft overwegend buiten beschouwing. Voor een meer verklarende studie zou die context naar mijn mening onmisbaar zijn geweest. Binnen de door de auteur gekozen uitgangspunten is het een degelijke, zeer lezenswaardige en informatieve studie, die zeker ook interessant is voor een internationaal forum. %U https://www.aup-online.com/content/journals/10.5117/2012.028.001.119