@article{aup:/content/journals/10.5117/TVT2011.1.WAAR392, author = "van den Hoven, Paul", title = "Waar zijn toch die precedenten? Over een impliciete intertekstualiteit", journal= "Tijdschrift voor Taalbeheersing", year = "2011", volume = "33", number = "1", pages = "90-106", doi = "https://doi.org/10.5117/TVT2011.1.WAAR392", url = "https://www.aup-online.com/content/journals/10.5117/TVT2011.1.WAAR392", publisher = "Amsterdam University Press", issn = "2352-1236", type = "Journal Article", abstract = "Een rechter moet in zijn of haar motivering de ruwe feiten onder een rechtsregel brengen. Dat vergt interpretatie. Een consequentie van de waarden van rechtsgelijkheid en rechtseenheid is dat rechters zich bij zulke interpretatieve handelingen oriënteren op wat collega’s, met name ook ‘hogere’ collega’s hebben gedaan. Menen ze dat hun zaak vergelijkbaar is, dan is dat een krachtig argument om ook vergelijkbaar te beslissen. Menen ze dat de zaak contrair ligt, dan is dat een krachtig argument om anders, wellicht zelfs tegengesteld te beslissen. Men zou dus bij het passen van de ruwe feiten onder een regel in de lagere rechtspraak veel analogie of a contrario argumenten verwachten waarin de onderhavige casus met eerdere casus wordt vergeleken. Maar het tegendeel is het geval. In slechts 4 van de 100 uitspraken komt een expliciete argumentatie van dat type voor, terwijl maar in 17 van de 100 uitspraken enige expliciete referentie naar andere uitspraken voorkomt. Er is geen duidelijke verklaring waarom in deze 17 gevallen wel en in vele vergelijkbare gevallen niet wordt verwezen. De conclusie lijkt te moeten zijn dat hier in strijd met de verwachting sprake is van een impliciete en waarschijnlijk ook zeer indirecte vorm van intertextualiteit.", }