- Home
- A-Z Publicaties
- Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken
- Previous Issues
- Volume 27, Issue 1, 2011
Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken - Volume 27, Issue 1, 2011
Volume 27, Issue 1, 2011
-
-
Ulbo de Sitter (1930-2010)
Door Fred HuijgenOp 18 december 2010 is prof. dr. L.U. de Sitter overleden.Ulbo de Sitter was de grondlegger van de Nederlandse variant van de sociotechniek, de zogenoemde Moderne Sociotechniek. Hij ontwikkelde voor deze organisatieontwerpleer een gedegen systeemtheoretisch fundament en bouwde deze ontwerpbenadering uit tot een in de praktijk bruikbare aanpak voor de verbetering van kwaliteit van de arbeid, kwaliteit van de organisatie en kwaliteit van de arbeidsverhoudingen op organisatieniveau, met andere woorden voor integrale organisatievernieuwing.Na zijn opleiding tot scheepswerktuigkundige was hij van 1949 tot 1953 machinist op de grote vaart. Van 1953 tot 1955 vervulde hij zijn militaire dienstplicht. Daarna deed hij alsnog staatsexamen hbs en studeerde hij sociologie aan de Universiteit van Amsterdam, waar hij in 1962 ‘cum laude’ afstudeerde. Van 1962 tot 1966 werkte hij als bedrijfssocioloog bij de Centrale Directie van de PTT in Den Haag, vooral op het gebied van leiderschapsonderzoek, en van 1966 tot 1970 als wetenschappelijk medewerker aan het Sociologisch onderzoekscentrum van de UvA. Gedurende deze laatste periode legde hij samen met Jan Berting de basis voor het boek Arbeidssatisfactie: theorie, methodiek, feiten (Berting & De Sitter, 1971). Daarin werd onder meer beargumenteerd dat arbeidstevredenheid een slechte indicator is voor de kwaliteit van de arbeid. Ulbo promoveerde in 1970 op het onderwerp ‘leiderschapsvorming en leiderschapsgedrag in een organisatie’. Zijn promotor was prof. dr. C.J. Lammers. In zijn proefschrift komt De Sitter tot de conclusie dat leiderschap een functie is van de productiestructuur. Leiderschap moet niet gezien worden als louter een ‘stijl’ (sociaal of instrumenteel), maar als een product van een gegeven samenhang tussen informatiestructuur en productieproces. Bovendien beargumenteert hij dat het bij sociale systemen niet zozeer gaat om eigenschappen, maar meer om relationele kenmerken. Daarmee bestrijdt hij zowel het interactionalisme als het structureel functionalisme. Dit inzicht ligt aan de basis van al zijn later ontwikkelde denkbeelden (Van Eijnatten & Van der Zwaan, 1995).Van eind 1970 tot 1986 was hij als hoogleraar Bedrijfskunde verbonden aan de toenmalige Technische Hogeschool in Eindhoven. In deze periode ontwikkelt hij de (moderne) sociotechniek als een zelfstandige, holistische benadering, met een eigen systeemtheoretisch fundament, met het reduceren van ‘interferentie’ als centraal thema en productiebesturing opgevat als een sociaal proces. Aanvankelijk ligt het accent op de theoretische fundering van een praktisch toepasbare ontwerpbenadering. Daarna verschuift de nadruk naar de uitwerking van concepten en ontwerpregels. Met zijn boeken Op weg naar nieuwe fabrieken en kantoren (1981) en Het flexibele bedrijf (1986) brengt hij op indringende wijze zijn integrale ontwerpbenadering onder de aandacht van een breed publiek.In de jaren na zijn aanstelling in Eindhoven, tot de aanvaarding van het hoogleraarsambt aan de toenmalige Katholieke Universiteit Nijmegen in 1990, richt De Sitter zich vooral op de verdere verspreiding en verankering van het eerder ontwikkelde gedachtegoed en op de toepassing van de sociotechniek in het Nederlandse bedrijfsleven. Dat doet hij onder meer vanuit de Adviesgroep Koers (De Sitter, 1989b) en in samenwerking met Den Hertog vanuit het MERIT. Hij heeft samen met Friso den Hertog bovendien een leidende rol gespeeld in het onderzoeksstimuleringsprogramma Technologie, Arbeid en Organisatie (TAO) (De Sitter, 1989a).Intussen werd het wetenschappelijk debat door Ulbo niet geschuwd, integendeel. Hij heeft zich veelvuldig in woord en geschrift, soms erg emotioneel, vaak eigenzinnig maar met open vizier, gemengd in discussies over zeer uiteenlopende onderwerpen als macht in organisaties, werknemersparticipatie, structuur- versus handelingstheoretisch perspectief, zin en onzin van de arbeidsprocestheorie, et cetera.Tijdens zijn Nijmeegse hoogleraarschap (1990-1995) heeft hij zich vooral toegelegd op het verankeren van de sociotechniek in de Bedrijfskunde en op de verdere verfijning van het sociotechnisch begrippenapparaat. Dat is geculmineerd in zijn boek Synergetisch produceren. Human Resources Mobilisation in de produktie: een inleiding in de structuurbouw (1994, 1998). Daarmee heeft hij zijn wetenschappelijke loopbaan afgesloten met een voor de arbeidssociologie, de bedrijfskundestudent, de organisatieadviseur en voor de praktijkman/vrouw uiterst waardevolle nalatenschap.
-
-
-
De geschiedenis herhaalt zich: deel II
Door Bram SteijnHet is een goede gewoonte dat de redacteuren van TvA bij toerbuurt eindredacteur zijn van één van de nummers van het tijdschrift. Eén van de taken die daarbij hoort is het schrijven van een inleiding tot dat nummer. De titel van mijn vorige inleiding (bij het tweede nummer van jaargang 2009) is nog steeds actueel. Deze luidde: ‘De geschiedenis herhaalt zich (maar nooit op dezelfde manier)’. Onderwerp was de economische crisis waar we op dat moment middenin zaten. Mij stoorde destijds het fatalisme van veel doemdenkers. Vergelijkingen met de jaren dertig waren niet van de lucht en regelmatig konden we lezen dat ‘het nooit meer zou worden als vroeger’. Deze analyses stonden in schril contrast met het optimisme van ‘de nieuwe economie’ dat even daarvoor populair was, en waarin werd beweerd dat de tijd van grote economische recessies voor altijd achter de rug zouden zijn. Mijn stelling in 2009 was dat beide visies overdreven zijn. Blijkbaar hebben veel mensen een slecht geheugen. Ze zijn overdreven optimistisch als het een tijdje goed gaat, doch overdreven pessimistisch als het tegenzit. Economische cycli horen echter nu eenmaal bij het leven.Bijna twee jaar later kan voorzichtig de balans worden opgemaakt. Het lijkt erop alsof de crisis kort maar hevig is geweest. De economische signalen staan weer op groen, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de conjunctuurklok van het CBS. Volgens deze klok zit de Nederlandse economie eind 2010 alweer in de herstelfase – hoewel veel indicatoren overigens nog wel onder hun langjarig gemiddelde presteren. Het is van belang te constateren dat vooral de ontwikkeling van de werkloosheid sterk is meegevallen. De vergelijking met de jaren dertig gaat wat dat betreft in geen enkel opzicht op. Het CBS-bericht in dit nummer illustreert dit. Dit bericht beschrijft een nieuwe methode van het CBS om de ontwikkelingen in de werkloosheid en de beroepsbevolking te schetsen. Hieruit blijkt onder andere dat de top van de werkloosheid tijdens de huidige crisisperiode (452.000 in februari 2010) lager ligt dan tijdens het vorige dieptepunt (493.000 in mei 2005). Het is een empirische vraag hoe deze meevallende werkloosheidscijfers kunnen worden verklaard. Ligt het aan het overheidsingrijpen? Het is lastig te bewijzen, maar ik ben geneigd te denken van wel. Mijns inziens heeft het gevoerde overheidsbeleid (waarbij vele miljarden in de economie zijn gepompt) een ernstiger scenario voorkomen. Een opmerkelijke paradox in een tijd waarin het geloof in de markt heilig lijkt en het wantrouwen in de overheid bijna oneindig. Naast het overheidsingrijpen zullen echter ook op microniveau overwegingen van ondernemers een rol hebben gespeeld. Op langere termijn bezien is de demografische tijdbom immers misschien nog wel een grotere uitdaging dan de economische crisis. De vergrijzing en ontgroening zullen immers op heel korte termijn voor schaarste op de arbeidsmarkt zorgen. Niet uitgesloten is dat bedrijven hierop hebben geanticipeerd door ontslag van medewerkers zo veel mogelijk te voorkomen uit angst achter het net te vissen bij een weer aantrekkende economie.
-
-
-
Welvaart en arbeidsmotivatie: een internationale vergelijking
Auteurs: Rudi Wielers & Ferry KosterSamenvatting
Arbeidsmarktbeleid in westerse landen is de afgelopen jaren gericht op vergroting van het aantal arbeidsuren per lid van de bevolking. De bereidheid van de inwoners om meer uren te gaan werken lijkt echter niet groot te zijn. Een prominente hypothese in de literatuur is dat met de toename van welvaart de arbeidsoriëntatie afneemt, een andere hypothese dat de arbeidsoriëntatie weliswaar minder extrinsiek, maar daarentegen sterker intrinsiek wordt. In dit artikel toetsen we deze thesen in een internationaal vergelijkend onderzoek. We onderzoeken op basis van de World Values Survey hoe onder invloed van grotere welvaart de arbeidsmotivatie zich ontwikkelt. De resultaten van die toetsing laten een daling van het arbeidsethos onder invloed van een toename van het BNP, maar geen duidelijke verandering van arbeidsoriëntaties zien. Deze resultaten steunen de these van de dalende arbeidsoriëntatie, maar bieden geen steun dat de arbeidsoriëntatie sterker intrinsiek wordt.
-
-
-
Flexibel werken en het werk-thuis conflict
Auteurs: Josje Dikkers, Marloes van Engen, Claartje Vinkenburg & Mayke MiggielsFlexible work and the work-home conflictFlexible work and the work-home conflict
The aim of this study was to examine: i) to what extent motherhood ideology and work-home culture are related to the utilization of (flexible and care-related) arrangements and work hours, and ii) how utilization of these arrangements is associated with work-home and home-work conflict. These research questions have been studied among 387 Dutch employees from various branches (health care, government, financial & commercial services, and production). We found that employees who agree with a motherhood ideology in which women are held primary responsible for household and care giving made little use of flexible arrangements. Furthermore, support in utilizing work-home arrangements was positively related to the utilization of work-home arrangements. Governmental employees reported higher levels of work-home conflict compared to those working in healthcare or production. Finally, employees working many hours per week experienced more work-home conflict than those working less hours. Implications are discussed.
-
-
-
De invloed van werk- en zorgpreferenties op externe mobiliteitsgeneigdheid
Auteurs: Andra van Meggelen & Sandra GroeneveldInfluence of work and caring preferences on turnover intention of municipal officialsInfluence of work and caring preferences on turnover intention of municipal officials
This article examines to what extent preferences regarding family roles and occupational careers affect the turnover intention of Dutch municipal officials. Hakim distinguishes three preference types: the home-centred, the work-centred and the adaptives. The article shows that preferences affect the job satisfaction and turnover intention of municipal officials, whereas gender does not. It can be concluded that it is useful to complement the research on job satisfaction and turnover with a focus on preferences regarding paid work and care. This can be relevant for organizational diversity policies and for maintaining employees as well.
-
-
-
Personeelsbeleid bij de overheid: het kon slechter!
Door Roel BekkerColumnColumn
In a column a journal editor or an author expresses his or her opinion on a particular subject.
-
-
-
Beïnvloedt de ontslagreden de kans op werkhervatting?
Door Johan van RooijenDo layoff and discharge result in different re-employment probabilities?Do layoff and discharge result in different re-employment probabilities?
Laid-off employees and employees whose jobs were terminated on personal grounds constitute two distinct groups. Men, young people, singles, foreigners, employees with low wages and employees working in the sectors business services and health care are overrepresented among employees who were discharged on personal grounds. One would expect this group to experience substantially more difficulties in becoming re-employed than laid-off employees, given the negative signal that emanates from this form of job termination. Although discharge on personal grounds was indeed found to be associated with a reduced probability of re-employment, the effect was relatively small.
-
-
-
De relatie tussen baanontevredenheid en vertrekintenties: maakt opleiding een verschil?
Auteurs: Luc Dorenbosch, Rien Huiskamp & Peter SmuldersThe relationship between job dissatisfaction and turnover intentions: does education make a difference?The relationship between job dissatisfaction and turnover intentions: does education make a difference?
This article poses that educational background matters in the relationship between job dissatisfaction and turnover intentions. The first part of this cross-sectional study (N=15,661) examines to what extent work dissatisfiers differentiate between employees with a different educational background because of differences in work values. In the second part, the possible differences in the manifestation of turnover intentions between lower- and higher-educated employees are examined. Here, we report the results of a study including 13.528 Dutch employees. The results of two different analyses indicate that for lower-educated employees a lack of extrinsic work characteristics relates stronger to job dissatisfaction than for the higher-educated employees for whom the lack of intrinsic work characteristics is a more salient work dissatisfier. In reaction to job dissatisfaction this study shows that dissatisfied higher-educated workers show more search behaviour than dissatisfied lower-educated workers. The results provide insight in a process in which lower-educated workers run a higher risk of getting stuck in a job that for their own reasons does not fit (anymore).
-
-
-
Wat moet een kabinet met de onderkant van de arbeidsmarkt?
Door Arjan HeymaColumnColumn
In a column a journal editor or an author expresses his or her opinion on a particular subject.
-
-
-
Baanonzekerheid en sympathie voor extreemrechtse partijen
Auteurs: Dave Stynen & Hans De WitteJob insecurity and sympathy for extreme right-wing partiesJob insecurity and sympathy for extreme right-wing parties
Research has rarely focused on the societal consequences of job insecurity such as right-wing extremism. The scarce empirical evidence points to an indirect relationship, for instance running via perceived status anxiety, anomy, relative deprivation or everyday racism. Overall, feelings of economic threat by immigrants are assumed to play an important intermediate role. A sound theoretical explanation is however lacking. In this research we propose an explanatory model that builds on insights of the latent deprivation model of Jahoda (1982) and the social identity approach of Tajfel and Turner (1979). In addition, we control for other (broader) aspects of perceived threats by immigrants, i.e. perceived nuisances and fear of crime. Hypotheses are tested using linear hierarchical regression analysis on the survey data of 602 Flemish workers. The results indicate that job insecurity is indirectly related with sympathy for right-wing extremist political parties. It is associated with more status anxiety, which in turn strengthens everyday racism and political distrust. Both variables relate strongly with sympathy for extreme right-wing parties. The results suggest that job insecurity is an indirect and not a direct predictor of right-wing extremism, even after controlling for other types of perceived threats associated with immigrants.
-
-
-
Actuele cijfers over de beroepsbevolking
Door Boukje JanssenNo summary availableNo summary available
-
-
-
Naar een open samenleving? Recente ontwikkelingen in sociale stijging en daling in Nederland
In 1995 verscheen onder redactie van Jaap Dronkers en Wout Ultee de bundel Verschuivende ongelijkheid in Nederland die een staalkaart bood van de stand van het Nederlandse onderzoek op het gebied van ongelijkheid en sociale mobiliteit. Sindsdien lijkt het onderzoek naar sociale mobiliteit wat naar de achtergrond verdrongen. Dat is merkwaardig, want zowel in de populaire media als in wetenschappelijke literatuur wordt steeds vaker gesuggereerd dat zich een trendbreuk aftekent in de sociale mobiliteit. Waar vijftien jaar geleden de algemene opvatting was dat de samenleving steeds ‘opener’ wordt en veel kinderen in sociaal opzicht (bijv. beroepsstatus) stijgen ten opzichte van hun ouders, heerst er nu een pessimistischer stemming. De kans op sociale stijging lijkt af te nemen, terwijl de kans op sociale daling groeit en de samenleving zou zich voor bepaalde groepen (allochtonen, lagere opleidingen) juist weer steeds meer sluiten. In dit licht is het een prijzenswaardig initiatief van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) om een project over sociale stijging en daling te starten en twee sociologen van de Radboud Universiteit Nijmegen, Jochem Tolsma en Maarten Wolbers, de opdracht te geven de stand van zaken op dit terrein in kaart te brengen. Het resultaat is een compact en lezenswaardig boekje met de uitkomsten van analyses van de Familie-enquête Nederlandse Bevolking (FNB). Dit survey is in de periode 1992-2009 vijf maal gehouden en biedt niet alleen mogelijkheden om de ontwikkelingen in deze periode in kaart te brengen, maar bevat ook veel gegevens die een vergelijking tussen ouders en kinderen mogelijk maken. Daardoor biedt het uiterst interessant materiaal voor het onderzoeken van zowel intragenerationele als intergenerationele mobiliteit. Het klassieke sociale mobiliteitsonderzoek richt zich vooral op onderwijsdeelname en beroepsstatus. Deze twee terreinen krijgen dan ook ruime aandacht in Naar een open samenleving?, maar daarnaast worden ook de ongelijkheid en sociale mobiliteit op de terreinen culturele participatie, wonen en gezondheid geanalyseerd. Het boek biedt daarmee een breed overzicht van de stand van zaken en trends ten aanzien van sociale mobiliteit. Voor collega-onderzoekers is het boek helaas wat summier in de beschrijving van onderzoeksmethode en operationalisering van variabelen. Hopelijk wordt dit later ondervangen in meer technische papers voor vakgenoten.Wat de uitkomsten van het onderzoek betreft, valt op dat zich niet op alle terreinen vergelijkbare trends voordoen. Daardoor is in algemene zin niet goed te zeggen of de Nederlandse samenleving nog steeds meer open wordt en of sociale daling een meer algemeen verschijnsel wordt.In het onderwijs is, als we opeenvolgende geboortecohorten vergelijken, nog steeds sprake van stijging, vooral bij de vrouwen. Het opleidingsniveau van de ouders blijkt voor de onderwijsprestaties van jongens geleidelijk aan belang in te boeten, maar bij meisjes onverminderd van groot belang te zijn. Als gevolg hiervan komt het bij jongens steeds vaker voor dat zij een lager opleidingsniveau bereiken dan hun ouders, terwijl dit bij meisjes juist minder vaak voorkomt. Overigens behaalt toch nog altijd de helft van de jongens uit de jongste generatie (geboren tussen 1970 en 1984) een hoger opleidingsniveau dan hun ouders.Op het gebied van arbeid blijkt de sociale mobiliteit echter te stagneren: de beroepsstatus van de jongste generaties mannen en vrouwen (in dit geval geboren tussen 1960 en 1969) is lager dan die van oudere generaties. Hierbij gaan de auteurs mijns inziens te snel voorbij aan de mogelijkheid dat deze jongste generatie in de resterende jaren op de arbeidsmarkt nog in status zou kunnen stijgen. Evenmin staan zij stil bij het feit dat de arbeidsparticipatie, vooral van vrouwen, in jongere cohorten aanzienlijk hoger is. Ook als een kleiner percentage van de werkenden in een beroep met een hoge status terechtkomt, zou dit toch een groter percentage van het totale cohort (inclusief niet-werkenden) kunnen zijn. Een haast onvermijdelijke consequentie van de stijging van het opleidingsniveau in combinatie met een daling van de beroepsstatus is dat een hogere opleiding steeds minder garantie biedt voor een hoge beroepsstatus: er treedt diploma-inflatie op. Toch is het opleidingsniveau wel de belangrijkste determinant van de beroepsstatus, aanzienlijk belangrijker dan het beroep van de vader.Op het gebied van culturele participatie kunnen de auteurs helaas geen inzicht bieden in verschillen tussen generaties. Wel laten zij zien dat in de afgelopen tien jaar de verschillen tussen hoger en lager opgeleiden iets kleiner zijn geworden. Ten aanzien van de woonsituatie nemen de verschillen tussen hoog- en laagopgeleiden juist toe, zij het dat dit uitsluitend wordt afgemeten aan het aantal kamers en het bezitten dan wel huren van een woning. Tot slot nemen de verschillen tussen hoog- en laagopgeleiden in overgewicht af, doordat ook bij hoogopgeleiden steeds vaker (in 40 procent van de gevallen) sprake is van overgewicht.Het zal niet verbazen dat er een vrij sterke samenhang bestaat tussen de positie die mensen op verschillende maatschappelijke ‘ladders’ – opleiding, beroep, culturele participatie, woonsituatie en overgewicht – innemen. Het opleidingsniveau lijkt hierbij de belangrijkste determinant, maar de samenhang met beroepsstatus, culturele participatie en overgewicht is in de periode 1992-2009 wel minder sterk geworden. Dit betekent dat wie achterblijft in opleidingsniveau tegenwoordig iets minder dan in het verleden het risico loopt om ook op andere terreinen achterop te raken. Toch stellen de auteurs vast dat de groep die zich op alle ladders op de onderste sporten bevindt, groter is geworden.Het is niet voor niets dat de titel Naar een open samenleving? met een vraagteken eindigt. De vraag is namelijk ook na lezing van het boekje niet zonder meer bevestigend of ontkennend te beantwoorden. Dit vraagt natuurlijk om nader onderzoek om de uitkomsten beter te kunnen duiden. Hopelijk zullen de auteurs ons de komende jaren nog verder uitgewerkte en beter onderbouwde analyses kunnen bieden.
-
-
-
Het hervormingsmoeras van de verzorgingsstaat. Veranderingen in de organisatie van de sociale zekerheid
De opbouw van de Nederlandse verzorgingsstaat begint in 1901 met de totstandkoming van de Ongevallenwet en bereikt haar voltooiing in 1976 met de aanvaarding van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet. Kort daarop komt de kentering, vooral ingegeven door de toenemende zorg om beheersbaarheid en financiële houdbaarheid. In 1980 is ruim 26% van de beroepsbevolking afhankelijk van een uitkering, wat neerkomt op 8% van het bruto binnenlands product. Vandaar het volumebeleid en de stelselherziening(en): de wijziging van de socialezekerheidsregelingen op een groot aantal punten. Daarnaast heeft vooral in de jaren ’90 een groot aantal reorganisaties van de uitvoeringsorganisatie plaatsgevonden. In hun eind 2009 verschenen boek nemen Van Gestel, De Beer en Van der Meer de lezer mee in hun beschrijving van deze hervormingsroute, die loopt van 1980 tot 2008.In de jaren ’80 valt het met de reorganisaties nog mee. Hooguit wordt het beheer van de Arbeidsvoorziening getripartiseerd, in later jaren weer geprivatiseerd en uiteindelijk toch weer gecollectiviseerd. Maar in de jaren ’90 barst het hervormingsgeweld pas goed los. Wat het beheer van de sociale zekerheid betreft wordt geen steen op de andere gelaten. Zoals de auteurs herhaaldelijk opmerken: veranderingen in de uitvoeringsorganisatie zijn een constante geworden. OSV, Ctsv, Tica, Lisv, UWV, CWI, SUWI volgen elkaar in een duizelingwekkend tempo op. En ook hier geldt dat nu eens gekozen wordt voor een tripartite, dan weer voor een bipartite, of een private, of toch maar weer voor een publieke bestuursvorm. En, zoals de auteurs vaststellen: ‘Het staat nog te bezien of met de fusie van UWV en CWI aan die schier onafgebroken reeks reorganisaties een einde is gekomen’ (p. 12). Recente berichtgeving onderstreept nog eens de juistheid van deze voorspelling.
-
-
-
Workload in General Practice
In dit proefschrift staat de werkbelasting van huisartsen centraal. Hiermee behandelt Van den Berg zeer uitgebreid een actueel thema. De actualiteit van dit thema blijkt bijvoorbeeld uit beleid van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport uit 2010 om de huisartsenzorg efficiënter, toegankelijker en kwalitatief beter te maken. Het betekent echter ook dat de onderzochte situatie veranderd is en nog steeds verandert. Het proefschrift gebruikt data van de twee Nationale Studies naar ziekten en verrichtingen in de huisartsenpraktijk uit 1987 en 2001 en gaat daarmee in op de situatie van voor de nieuwe Zorgverzekeringswet. Toch zijn er aspecten uit te halen die op dit moment nog steeds actueel zijn. Het gaat dan met name om werkbelasting en een efficiëntere inrichting van de zorg en substitutie.
-
-
-
Omstreden solidariteit
Een bekende paradox in het onderzoek naar de maatschappelijke steun voor de verzorgingsstaat is de discrepantie tussen publieke opinie en beleid. Terwijl in veel landen de steun onder de bevolking voor de sociale voorzieningen onverminderd hoog is, voeren regeringen hervormingen door die de verzorgingsstaat minder genereus maken. In hun boek Omstreden solidariteit proberen de Rotterdamse sociologen Peter Achterberg, Romke van der Veen en Judith Raven deze paradox te verklaren. Hierbij maken zij deels gebruik van door anderen (met name het Sociaal en Cultureel Planbureau) verzameld datamateriaal en deels van een eigen survey naar opvattingen over de publieke voorzieningen dat zowel in 1995 als in 2006 is gehouden.In het eerste hoofdstuk zetten de auteurs terecht vraagtekens bij de gebruikelijke interpretatie van survey-resultaten over de steun voor de verzorgingsstaat. Als de steun onder de bevolking voor de verzorgingsstaat in twee verschillende jaren gelijk is, maar in de tussenliggende periode is die verzorgingsstaat soberder geworden, dan duidt dit niet per se op een spanning tussen publieke opinie en beleid. Immers, de steun in het laatste jaar heeft betrekking op een andere, soberder verzorgingsstaat dan in het eerste jaar. Constante steun voor de verzorgingsstaat kan dan dus evengoed worden geïnterpreteerd als steun voor de hervormingen die in de tussenliggende jaren hebben plaatsgevonden. De poging die de auteurs doen om deze interpretatie ook statistisch te onderbouwen door op basis van slechts tien waarnemingen de trend in de steun voor de verzorgingsstaat te corrigeren voor veranderingen in de collectieve bestedingen en de generositeit van de voorzieningen, vind ik overigens minder geslaagd.In de rest van het boek graven de auteurs dieper naar de factoren die de steun voor de verzorgingsstaat bepalen. Hun centrale boodschap is dat het niet zo zinvol is om over ‘de’ steun voor ‘de’ verzorgingsstaat in algemene zin te spreken. Het gaat om verschillende soorten steun voor verschillende voorzieningen voor verschillende groepen en er is geen reden bij voorbaat uit te gaan van één onderliggend concept.Zo kunnen de hervormingen van de verzorgingsstaat in de afgelopen decennia niet simpelweg als versobering (retrenchment) worden gekarakteriseerd. In wezen gaat het om herzieningen ten aanzien van twee verschillende aspecten van de verzorgingsstaat, die de auteurs met respectievelijk verdelende rechtvaardigheid en wederkerigheid aanduiden. Het eerste aspect betreft de vraag: wie heeft recht op wat? Daarbij gaat het zowel om de generositeit van voorzieningen (zoals de hoogte van de uitkeringen) als om de selectiviteit (op welke groepen richten de voorzieningen zich?). Het tweede aspect betreft de eisen die aan de ontvangers van een voorziening worden gesteld, zoals de plicht om actief naar werk te zoeken of voor een uitkering een tegenprestatie te leveren. In het algemeen zijn Nederlanders geen voorstander van grote veranderingen in het eerste aspect (verdelende rechtvaardigheid), maar wel van een grotere nadruk op wederkerigheid. En dat komt aardig overeen met de richting waarin de sociale zekerheid in het recente verleden is hervormd, zo stellen Achterberg c.s. Op dit punt lijken de auteurs echter wat te gemakkelijk voorbij te gaan aan het feit dat de sociale uitkeringen in Nederland ook aanzienlijk soberder en selectiever zijn geworden: het gemiddelde uitkeringsniveau is gedaald en de toegang tot voorzieningen (denk aan de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de bijstand) is beperkt. Dit lijkt toch niet in overeenstemming met de dominante opvatting onder de bevolking.In andere hoofdstukken van dit interessante boek wordt onder meer ingegaan op de vraag welke persoonsfactoren van invloed zijn op iemands opvattingen over de verzorgingsstaat en op de vraag aan welke groepen men steun wil verlenen. De steun voor verdelende rechtvaardigheid hangt nauw samen met de sociaaleconomische positie van de respondent, maar steun voor wederkerigheid wordt vooral bepaald door het culturele kapitaal waarover men beschikt. Aan wie men via de verzorgingsstaat steun wil verlenen, is primair afhankelijk van de mate van deservingness van de ontvanger: zieken en zwakken scoren hierop hoog, maar etnische minderheden, illegale buitenlanders en asielzoekers laag.Omstreden solidariteit levert een belangrijke vernieuwende bijdrage aan het onderzoek naar het publieke draagvlak voor de verzorgingsstaat. Het beantwoordt zeker niet alle openstaande vragen op dit terrein. Zo gaat het voorbij aan de vraag of de hervormingen van de verzorgingsstaat op hun beurt ook weer van invloed zijn op de publieke opinie. Maar het biedt een uitstekende basis voor een meer genuanceerde benadering van de vermeende kloof tussen burgers en politiek.
-
-
-
Jaargang 2011
Het Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken wil vanuit een sociaalwetenschappelijke invalshoek aandacht besteden aan vraagstukken betreffende de arbeidsmarkt, arbeidsorganisatie, arbeidsverhoudingen, arbeidsomstandigheden en sociale zekerheid.Het tijdschrift staat open voor wetenschappelijke artikelen die gekenmerkt worden door een zekere actualiteitswaarde en/of beleidsgerichtheid. Hierbij kan het gaan om onderzoeksartikelen (inclusief casestudies en literatuurstudies), opiniërende artikelen, onderzoeksnotities (korte artikelen met de uitkomsten van recent verricht onderzoek), columns en boekbesprekingen. Manuscripten mogen niet aan een ander Nederlandstalig tijdschrift voor publicatie worden aangeboden, dan wel elders in het Nederlands zijn of worden gepubliceerd.Alle artikelen (inclusief onderzoeksnotities) worden in een zogenaamde ‘double blind review’-procedure anoniem door drie beoordelaars van commentaar voorzien.
-
Volumes & issues
-
Volume 40 (2024)
-
Volume 39 (2023)
-
Volume 38 (2022)
-
Volume 37 (2021)
-
Volume 36 (2020)
-
Volume 35 (2019)
-
Volume 34 (2018)
-
Volume 33 (2017)
-
Volume 32 (2016)
-
Volume 31 (2015)
-
Volume 30 (2014)
-
Volume 29 (2013)
-
Volume 28 (2012)
-
Volume 27 (2011)
-
Volume 26 (2010)
-
Volume 25 (2009)
-
Volume 24 (2008)
-
Volume 23 (2007)
-
Volume 22 (2006)
-
Volume 21 (2005)