-
oa [Struggling with God’s Repentance, Worstelen met Gods berouw]
- Amsterdam University Press
- Source: NTT Journal for Theology and the Study of Religion, Volume 69, Issue 4, Jan 2015, p. 270 - 279
Abstract
De verteller van de kronieken van koning Saul schrijft tweemaal in het verslag over Sauls overwinning op Amalek (1 Sam. 15) dat het God berouwde dat hij Saul tot koning had aangesteld (15:11 en 15:35). Tussen deze twee verzen zijn we getuige van een dialoog tussen de profeet Samuël en de koning. Daarin zegt Samuël dat het koningschap van Saul is ‘afgescheurd’ (15:28) en dat God over dit besluit geen berouw zal krijgen. Want ‘ook liegt de Onveranderlijke Israëls niet en Hij kent geen berouw; want Hij is geen mens, dat Hij berouw zou hebben’ (15:29 nbg-1951). Dat is eigenaardig. De verteller laat Samuël zeggen dat de God van Israël geen berouw kent, terwijl diezelfde verteller deze God sprekend opvoert met de mededeling aan Samuël dat het koningschap van Saul Hem berouwt. Hoe moeten we dit uitleggen? Kan God nu wel of geen berouw hebben?