2004
Volume 55, Issue 3
  • ISSN: 1876-9071
  • E-ISSN: 2214-5729

Abstract

Abstract

The rise of naturalism in the Netherlands and Flanders was accompanied by a growing interest in a motif that had drawn attention to itself on several occasions in earlier literary epochs: fate or . At least up to the mid-20th century, this motif went on playing an important role in Dutch-language literature. It is striking in this connection that two different notions of are to be found there. On the one hand, an ‘external’ fate is identified – thought of as a supernatural, metaphysical power which determines the course of events in advance. On the other hand, though, an ‘internal’ fate is postulated – a conglomerate of psychological dispositions and hereditary character traits that determine a person’s behaviour. In literary texts, it is not always easy to see whether an ‘external’ or an ‘internal’ idea of is predominant. The present article investigates where the reasons for this ambivalence lie. A thematological procedure was chosen for the purpose, with (1920) by Adriaan Roland Holst serving as a reference point – a novel in which the author made an explicit decision in favour of an ‘external’ idea of fate. Furthermore, two other novels are analysed: (1890) by Louis Couperus and (1933) by Arthur van Schendel.

Loading

Article metrics loading...

/content/journals/10.5117/IN2017.3.KONS
2017-11-01
2025-06-02
The full text of this item is not currently available.

References

  1. Anbeek van der Meijden, Ton, De schrijver tussen de coulissen. Bijdrage tot de kennis van de verteltechniek van de laatnegentiende-eeuwse Nederlandse roman. Amsterdam, 1978.
    [Google Scholar]
  2. Braak, Menno ter, ‘Het noodlot danst. Arthur van Schendel: De wereld een dansfeest’. Idem, Verzamend werk. Deel 7. Onder redactie van M. van Crevel, H.A. Gomperts en G.H. ‘s-Gravesande. Amsterdam, 1951, pp. 98-103.
    [Google Scholar]
  3. Bruggen, Carry van, Verhalend proza. De verlatene. Het huisje aan de sloot. Eva. Bezorgd door J.M.J. Sicking. Amsterdam, 2007.
    [Google Scholar]
  4. Buysse, Cyriel, Het recht van de sterkste. Hasselt, 1967.
    [Google Scholar]
  5. Coenen, Frans, Bleke levens. Utrecht & Antwerpen, 1984.
    [Google Scholar]
  6. Couperus, Louis, Eline Vere. Een Haagsche roman. Onder redactie van Karel Reijnders e.a. Volledige Werken Louis Couperus 3. Utrecht & Antwerpen, 1988.
    [Google Scholar]
  7. Couperus, Louis, Noodlot. Onder redactie van H.T.M. van Vliet e.a. Volledige Werken van Louis Couperus 4. Utrecht & Antwerpen, 1990.
    [Google Scholar]
  8. Debbaut, Romain, Het nauturalisme in de Nederlandse letteren. Leuven & Amersfoort, 1989.
    [Google Scholar]
  9. Delen, Ary, Niemand ontsnapt aan zijn noodlot. ‘s-Gravenhage, 1953.
    [Google Scholar]
  10. Dirikx, Luc, Louis Couperus en het decadentisme. Een thematologische confrontatie. Gent, 1993.
    [Google Scholar]
  11. drd = Roland Holst1983
  12. Drop, Wim, ‘Noodlot en romanstructuur bij Louis Couperus’. Tijdschrift voor Nederlandse taal- en letterkunde79, 1963, pp. 288-305.
    [Google Scholar]
  13. dwm = Van Schendel1977-1
  14. Galle, Marc, Van gedroomd minnen tot ons dwaze bestaan. Het noodlot in het werk van Louis Couperus. Hasselt, 1973.
    [Google Scholar]
  15. Groenewegen, Rob, ‘Inleiding’. In: Otten2013, pp. 7-13.
    [Google Scholar]
  16. Heerikhuizen, F.W. van, Het werk van Arthur van Schendel. Achtergronden, karakter, ontwikkeling. Amsterdam, 1961.
    [Google Scholar]
  17. Heijermans, Herman, Duczika. Een Berlijnsche roman. Tweede druk. Amsterdam, 1926.
    [Google Scholar]
  18. Hopman, Frits, De proeftijd. Uitgewerkt fragment van een dagboek. Amsterdam, 1933.
    [Google Scholar]
  19. Kemperink, Mary, ‘Medische theorieën in de Nederlandse naturalistische roman’. De negentiende eeuw17, 1993-3, pp. 141-171.
    [Google Scholar]
  20. Klein, Maarten, Noodlot en wederkeer. De betekenis van de filosofie in het werk van Louis Couperus. Maastricht, 2000.
    [Google Scholar]
  21. Knuvelder, G.P.M., Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde. Deel 4. Den Bosch, 1976.
    [Google Scholar]
  22. Konst, Jan, ‘Vadermoord en bloedschande: visies op Oedipus’ vergrijpen tussen 1600 en 1850’. Nederlandse letterkunde1, 1996, pp. 138-155.
    [Google Scholar]
  23. Konst, Jan, ‘“Het noodtlot staat zoo pal gelijk een staale muur”: het Fatum Stoicum in Jan Vos’ Medea’. Nederlandse letterkunde3, 1998, pp. 357-371.
    [Google Scholar]
  24. Konst, Jan, ‘“Waar ik gedwongen word als moordenaar te handelen.” Adriaan van der Hoops Hugo en Elvire (1831) en Die Schuld van Adolf Müllner’. Nederlandse letterkunde11, 2006, pp. 23-43.
    [Google Scholar]
  25. Lubkoll, Christine, ‘Thematologie.’ Jost Schneider, Methodengeschichte der Germanistik. Berlin, 2009, pp. 747-762.
    [Google Scholar]
  26. Marres, René, ‘Naturalisme en karakterfatalisme bij Couperus’. Idem, Polemische interpretaties. Van Louis Couperus tot W.F. Hermans. ‘s-Gravenhage, 1992, pp. 17-38.
    [Google Scholar]
  27. Marres, René, Arthur van Schendel’s werk revisited: leven in vrijheid of gebondenheid. Leiden, 1994.
    [Google Scholar]
  28. ndl = Couperus1990
  29. Netscher, Frans, Studies naar het naakt model. Utrecht, 1982.
    [Google Scholar]
  30. Nijhoff, Martinus, ‘Van Schendel en het noodlot’. Idem, Verzameld werk. Deel 2. Kritisch, verhalend en nagelaten proza. Amsterdam, 1961, pp. 837-839.
    [Google Scholar]
  31. Noë, J., Arthur van Schendel. Brugge, 1968.
    [Google Scholar]
  32. Otten, Jo, Innerlijk noodlot. Maastricht, 1933.
    [Google Scholar]
  33. Otten, Jo, Kritisch en verhalend proza. Verzameld werk. Deel 2. Bezorgd en ingeleid door Rob Groenewegen. Haarlem, 2013.
    [Google Scholar]
  34. Oversteegen, J.J., ‘Van Schendels Waterman: feit en fictie’. Merlyn3, 1965, pp. 48-56.
    [Google Scholar]
  35. Rehlinghaus, Franziska, Die Semantik des Schicksals. Zur Relevanz des Unverfügbaren zwischen Aufklärung und Erstem Weltkrieg. Göttingen, 2015.
    [Google Scholar]
  36. Roland Holst, Adriaan, Deirdre en de zonen van Usnach. Idem, Verzameld werk. Deel 1. Proza. Amsterdam, 1983, pp. 5-57.
    [Google Scholar]
  37. Schendel, Arthur van, De waterman. Idem, Verzameld werk. Deel 4. Jan Compagnie. De waterman. Herinneringen van een domme jongen. Een Hollands drama. Amsterdam, 1977-1, pp. 177-314.
    [Google Scholar]
  38. Schendel, Arthur van, Verzameld werk. Deel 5. Avonturiers. De rijke man. De grauwe vogels. De zomerreis. Nachtgedaanten. De wereld een dansfeest. Amsterdam, 1977-2.
    [Google Scholar]
  39. Streuvels, Stijn, Volledige werken. Deel 4. Langs de wegen. Het uitzicht der dingen. Het glorierijke licht. Kortrijk, 1951.
    [Google Scholar]
  40. Teirlinck, Herman, Verzameld werk. Deel 7. Het gevecht met de engel. Nederzetting van de Jeroens op O.-L.-V.-Welriekende. Ed. Willem Pée en A. Elslander. Brussel, 1958.
    [Google Scholar]
  41. Turksma, L., Het goede leven. Over het werk van Arthur van Schendel. Amstersfoort / Leuven, 1987.
    [Google Scholar]
/content/journals/10.5117/IN2017.3.KONS
Loading
  • Article Type: Research Article
Keyword(s): determinisme; karakterfatalisme; naturalisme; neoromantiek; thema noodlot; thematologie
This is a required field
Please enter a valid email address
Approval was a Success
Invalid data
An Error Occurred
Approval was partially successful, following selected items could not be processed due to error